Maaibeheer van kruiden- en faunarijk grasland

Handreiking voor boswachter & boer | Nr. 6

Maaien en het maaisel afvoeren oftewel oogsten, dat is de wijze waarop veel kruiden- en faunarijke graslanden worden beheerd. Het maaimoment, de maaifrequentie en de maaihoogte zijn van belang tijdens de omvorming van soortenarme graslanden naar kruiden- en faunarijke graslanden met een grote kruidendiversiteit.

Februari 2023 | Auteur(s): Boki Luske, Frans Smeding

Download deze factsheet als pdf

Effect van maaien op de sleutelfactoren

Maaien heeft een direct effect op de vegetatie. Want grassen en kruiden hebben hierop een andere reactie wat betreft hun vermogen tot hergroei. En ook kan de bloei- en zaadzetting worden onderbroken.
Maaien heeft ook een indirect effect op het bodemleven. Door grassen te maaien, sterft een deel van de wortels af. Deze organische stof is voeding voor het bodemleven, naast natuurlijk afstervend materiaal. Bacteriën, schimmels en bijvoorbeeld regenwormen breken organische stof af en maken zo nutriënten beschikbaar voor de groei van planten (mineralisatie). De organische stof van de levende en afstervende wortels, afstervende planten, mest en het bodemleven zorgen voor het in stand houden van de sponswerking van de bodem: het vasthouden van vocht voor planten en het bufferen van regenwater. Een actief bodemleven vormt poriën en wormengangen voor voldoende beluchting en groei van plantenwortels. Dus ook bodemstructuur en hydrologie worden beïnvloed door maaien.

Draagkracht van de bodem

Belangrijk is dat maaiwerkzaamheden worden uitgevoerd bij voldoende draagkracht van de bodem. Bij natte omstandigheden is er kans op structuurbederf, waardoor later waterstagnatie kan ontstaan.

Verschraling

Maaien beïnvloedt de bodemchemie. Door het maaisel af te voeren, worden nutriënten van het perceel afgevoerd. Zonder aanvoer van nutriënten (beweiding/bemesting) neemt de hoeveelheid nutriënten af (verschraling). Verschraling is vaak nodig om de productiviteit van kruiden- en faunarijk grasland te verminderen. Want op een te productief perceel, hebben snelgroeiende grassen de overhand en staan er weinig kruiden. De combinatie van maaien en niet bemesten verlaagt de gewasopbrengst. Dit betekent dus uiteindelijk een lagere opbrengst voor de boer.
Verschraling is eerder te bereiken op zandgrond dan op klei of veen. Stikstof- en kaliumgehaltes in de bodem dalen sneller dan fosfaat, want fosfaat is gebonden aan bodemdeeltjes. Op zandgrond kan het daarom soms nodig zijn om toch te bemesten. Anders ontstaat er een disbalans van nutriënten (hoog fosfaat, laag stikstof en kalium).

Maaifrequentie

Een (tijdelijk) hogere maaifrequentie draagt bij aan verschraling. De vrijgemaakte nutriënten worden tijdens de volgende maaibeurt afgevoerd. Het is nadelig voor planten met een tragere levenscyclus die een laag herstelvermogen hebben en het verstoort de aanwezige fauna. De maaifrequentie verhogen is dus een maatregel die alleen tijdelijk wordt toegepast.

Gewoon biggenkruid vormt rozetten laag bij de grond en kan goed herstellen na maaien.
Gewoon biggenkruid vormt rozetten laag bij de grond en kan goed herstellen na maaien.

Maaitijdstip

Het maaitijdstip van een grasland bepaalt in hoge mate welke kruiden- of grassoorten gestimuleerd dan wel benadeeld worden in de ontwikkeling. Wanneer een soort nog geen zaad gezet heeft en er wordt gemaaid, dan is dit nadelig voor deze soort. Soorten die al wel zaad hebben gezet, krijgen door het maaien de kans zich uit te breiden.

Vroeg maaien

Voor kruiden- en faunarijk grasland dat nog vrij voedselrijk is en waar grassen overheersen is het aan te raden om het maaitijdstip in het voorjaar te vervroegen. Een periode van vroeger maaien doorkruist de bloeiperiode in mei-begin juni en vermindert de waarde voor insecten. Maar deze tijdelijke nadelen dienen toekomstige verbetering. Met name voor kruiden- en faunarijk grasland op veen- en kleigrond (met een lage grondwaterstand), is een vroeg  maaitijdstip (uiterlijk eind mei) van belang om voldoende productie af te voeren en zo kruiden meer kans te geven. Maar dit geldt ook voor percelen op zandgrond die nog een hoge grasproductie hebben. Vroeg maaien betekent vaak een hogere voederwaarde van het maaisel. Het maaisel is smakelijker en beter verteerbaar voor het vee. Let op: maaien in het broedseizoen is alleen toegestaan met toetsing aan de gedragscode.

Grote ratelaar verspreidt zich via zaden en zal het door vroeg te maaien niet redden.
Grote ratelaar verspreidt zich via zaden en zal het door vroeg te maaien niet redden.

Gefaseerd maaien

Het is voor de overleving van insecten belangrijk dat er ook delen van een perceel blijven staan. Die worden op een later moment, of liever het volgende jaar pas, gemaaid. Zo blijft er altijd schuilgelegenheid en bloei aanwezig op een perceel en kunnen poppen van insecten in deze stroken overwinteren. Gefaseerd maaien is ook op landschapsschaal aan te raden, zodat in een gebied niet alle percelen tegelijkertijd kort zijn en er gedurende het jaar bloeiende kruiden aanwezig zijn.

Sinusbeheer is een extreme vorm van gefaseerd maaien, waarin binnen een perceel met slingerende maaipaden worden gemaaid. Voor meer informatie over sinusbeheer.

Strategie bepalen

Om toe te werken naar een grotere kruidendiversiteit in kruiden- en faunarijk grasland, is een goede strategie om de grasproductie leidend te laten zijn in het bepalen van het maaitijdstip en de maaifrequentie. Dat druist in tegen het traditionele beheeradvies dat aangeeft dat maaien alleen ná 15 juni mag. Er moet een goede onderbouwing zijn om het maaitijdstip aan te passen. Beoordeel dus eerst de veldsituatie. Bespreek vervolgens samen met ecoloog, beheerder en pachter hoe het beheer vorm te geven.

Maaien vóór zaadzet van de giftige soort jakobskruiskruid voorkomt verdere zaadverspreiding, maar de plant herstelt zich snel na maaien.
Maaien vóór zaadzet van de giftige soort jakobskruiskruid voorkomt verdere zaadverspreiding, maar de plant herstelt zich snel na maaien.