strong>Mogelijke knelpunten en adviezen ter bevordering van kruiden- en faunarijk grasland.
Mogelijke knelpunten | Advies ter bevordering kruidendiversiteit |
Grasproductie | |
De eerste snede is meer dan 4 ton ds/ha | De gewasopbrengst is te hoog voor het standaard beheeradvies. Het advies is om het maaibeheer aan te passen, gericht op voldoende en tijdige afvoer van het maaisel. Soms is het nodig al in het broedseizoen te maaien. Houd hierbij rekening met de aanwezigheid van broedvogels, jonge reeën en hazen. |
De totale jaarproductie is meer dan 7 ton ds/ha | De gewasopbrengst is te hoog voor het standaard beheeradvies. Het advies is om het maaibeheer aan te passen, gericht op voldoende en tijdige afvoer van het maaisel. |
Bodemchemische omstandigheden | |
De fosfaat-toestand (P-AL) van de bodem is te hoog | Een te hoge fosfaatbeschikbaarheid voor planten, kan de kruidendiversiteit belemmeren. Uitmijnen van fosfaat draagt op termijn bij aan betere bodemchemische omstandigheden. |
Mogelijke knelpunten | Advies ter bevordering kruidendiversiteit |
Bodemchemische omstandigheden | |
Het N-leverend vermogen van de bodem is te laag of te hoog | Een te hoog N-leverend vermogen duidt op een hoge grasproductie. Het advies is om het maaibeheer aan te passen, gericht op voldoende en tijdige afvoer van maaisel. Bij een te laag N-leverend vermogen is het toepassen van ruige mest aan te raden. |
Het K-gehalte van de bodem is te laag | Een te laag K-getal kan limiterend zijn voor groei van gras en klavers. Wanneer verschralen en uitmijnen doelen zijn voor het perceel, is het belangrijk dat het K-getal op peil blijft via bemesting. |
Het organischestofgehalte van de bodem is te laag | Bij een te laag organischestofgehalte kan de diversiteit in kruiden afnemen. Via beweiding of bemesting kan het organischestofgehalte worden verhoogd. |
De pH van de bodem is te laag | Om verschralen en uitmijnen effectief te laten zijn, is een goede pH belangrijk. Bemesten met ruige mest of bekalken kan de pH helpen te verhogen. Uiteraard moeten beiden op maat gebeuren. |
Bodemstructuur en hydrologie | |
Grote en kleine poriën in de bodem zijn afwezig | De afwezigheid van poriën in de bodem duidt op bodemverdichting. Dit is nadelig voor de plantengroei, omdat het waterstagnatie kan veroorzaken. Het advies is om het beheer te richten op het stimuleren van het bodemleven middels het toepassen van ruige mest. In extreme situaties kan de bodem verstoren een ingrijpende maatregel zijn. Een natuurlijke, slecht doorlatende laag in de bodem (klei), zal lokaal een andere vegetatie opleveren. Hiervoor zijn geen maatregelen nodig. |
Vegetatie en aanwezige plantensoorten | |
De bedekking door kruiden en mossen is minder dan 20% | Richt het beheer op het terugdringen van grassen en creëer meer kansen voor kruiden. Dit kan door het maaibeheer aan te passen. Wanneer de grasproductie voldoende laag is, kan beweiding hierin een rol spelen. |
Er zijn overheersende plantensoorten die meer dan 50% van de bedekking uitmaken (bijv. gestreepte witbol of kweek) | Richt het beheer op het terugdringen van de dominerende soorten door het maaibeheer aan te passen. Eventueel kan de bodem verstoren en/of enten met maaisel of opnieuw zaaien van een perceel noodzakelijk zijn. |
Landschappelijke inpassing |
|
Er zijn geen structuren (slootkanten, hagen, bomen, struiken, etc.) aanwezig op en/of rond het perceel | Realiseer structuurelementen of ruigtes op of rond het perceel. Onderhoud ongemaaide insectenstroken die aansluiten op deze structuren. |
Er zijn meer kruiden- en faunarijke graslanden in de omgeving | Richt het maaibeheer op het spreiden van maaimomenten in een gebied over de tijd en ruimte, zodat er gedurende het seizoen voldoende bloeiende kruiden in het gebied aanwezig zijn. |