Maatwerk voor ontwikkeling kruiden- en faunarijk grasland

Handreiking voor boswachter & boer | Nr. 5

Na het meten en beoordelen van de veldsituatie is de volgende stap om de juiste (herstel)beheermaatregelen te kiezen. Hiervoor is onderstaande tabel ontwikkeld. Voor ieder knelpunt zijn beheeropties weergegeven die de ontwikkeling van kruiden- en faunarijk grasland bevorderen. Uiteraard moeten knelpunten in samenhang worden bekeken. Wanneer in de beoordeling geen knelpunten worden gesignaleerd, dan is geen herstelbeheer nodig.

Februari 2023 | Auteur(s): Boki Luske, Frans Smeding

Download deze factsheet als pdf

strong>Mogelijke knelpunten en adviezen ter bevordering van kruiden- en faunarijk grasland.

 

Mogelijke knelpunten

Advies ter bevordering kruidendiversiteit

Grasproductie

De eerste snede is meer dan 4 ton ds/ha

De gewasopbrengst is te hoog voor het standaard beheeradvies. Het advies is om het maaibeheer aan te passen, gericht op voldoende en tijdige afvoer van het maaisel. Soms is het nodig al in het broedseizoen te maaien. Houd hierbij rekening met de aanwezigheid van broedvogels, jonge reeën en hazen. 

→ Zie handreiking 6

De totale jaarproductie is meer dan 7 ton ds/ha

De gewasopbrengst is te hoog voor het standaard beheeradvies. Het advies is om het maaibeheer aan te passen, gericht op voldoende en tijdige afvoer van het maaisel.

→ Zie handreiking 6

Bodemchemische omstandigheden

De fosfaat-toestand (P-AL) van de bodem is te hoog

Een te hoge fosfaatbeschikbaarheid voor planten, kan de kruidendiversiteit belemmeren. Uitmijnen van fosfaat draagt op termijn bij aan betere bodemchemische omstandigheden.

→ Zie handreiking 7

Mogelijke knelpunten

Advies ter bevordering kruidendiversiteit

Bodemchemische omstandigheden

Het N-leverend vermogen van de bodem is te laag of te hoog

Een te hoog N-leverend vermogen duidt op een hoge grasproductie. Het advies is om het maaibeheer aan te passen, gericht op voldoende en tijdige afvoer van maaisel. Bij een te laag N-leverend vermogen is het toepassen van ruige mest aan te raden.

→ Zie handreiking 6 en 8

Het K-gehalte van de bodem is te laag

Een te laag K-getal kan limiterend zijn voor groei van gras en klavers. Wanneer verschralen en uitmijnen doelen zijn voor het perceel, is het belangrijk dat het K-getal op peil blijft via bemesting.

→ Zie handreiking 7 en 8

Het organischestofgehalte van de bodem is te laag

Bij een te laag organischestofgehalte kan de diversiteit in kruiden afnemen. Via beweiding of bemesting kan het organischestofgehalte worden verhoogd.

→ Zie handreiking 8 en 9

De pH van de bodem is te laag

Om verschralen en uitmijnen effectief te laten zijn, is een goede pH belangrijk. Bemesten met ruige mest of bekalken kan de pH helpen te verhogen. Uiteraard moeten beiden op maat gebeuren. 

→ Zie handreiking 8

Bodemstructuur en hydrologie

Grote en kleine poriën in de bodem zijn afwezig

De afwezigheid van poriën in de bodem duidt op bodemverdichting. Dit is nadelig voor de plantengroei, omdat het waterstagnatie kan veroorzaken. Het advies is om het beheer te richten op het stimuleren van het bodemleven middels het toepassen van ruige mest. In extreme situaties kan de bodem verstoren een ingrijpende maatregel zijn. 

→ Zie handreiking 8 en 10

Een natuurlijke, slecht doorlatende laag in de bodem (klei), zal lokaal een andere vegetatie opleveren. Hiervoor zijn geen maatregelen nodig.

Vegetatie en aanwezige plantensoorten

De bedekking door kruiden en mossen is minder dan 20%

Richt het beheer op het terugdringen van grassen en creëer meer kansen voor kruiden. Dit kan door het maaibeheer aan te passen. Wanneer de grasproductie voldoende laag is, kan beweiding hierin een rol spelen. 

→ Zie handreiking 6 en 9

Er zijn overheersende plantensoorten die meer dan 50% van de bedekking uitmaken (bijv. gestreepte witbol of kweek)

Richt het beheer op het terugdringen van de dominerende soorten door het maaibeheer aan te passen. Eventueel kan de bodem verstoren en/of enten met maaisel of opnieuw zaaien van een perceel noodzakelijk zijn. 

→ Zie handreiking 6 en 10

Landschappelijke inpassing

 

Er zijn geen structuren (slootkanten, hagen, bomen, struiken, etc.) aanwezig op en/of rond het perceel

Realiseer structuurelementen of ruigtes op of rond het perceel. Onderhoud ongemaaide insectenstroken die aansluiten op deze structuren.

Er zijn meer kruiden- en faunarijke graslanden in de omgeving

Richt het maaibeheer op het spreiden van maaimomenten in een gebied over de tijd en ruimte, zodat er gedurende het seizoen voldoende bloeiende kruiden in het gebied aanwezig zijn.