Verbeteren kwaliteit kruiden- en faunarijk grasland (N12.02)

Handreiking voor boswachter & boer | Nr. 1

In Nederland ligt ruim 81.000 ha kruiden- en faunarijk grasland, meestal beheerd door terreinbeherende organisaties samen met boeren. De variatie is groot: ze liggen in natte en droge gebieden, en op klei-, leem-, zand- en veengrond. Maar allemaal hebben ze een historie van agrarisch gebruik met bemesting, pesticidengebruik en bodembewerkingen. Dit grote areaal kan de biodiversiteit in potentie enorm vergroten. Deze handreikingen ondersteunen boswachters en boeren bij het verbeteren van kruiden- en faunarijk grasland.

Februari 2023 | Auteur(s): Boki Luske, Frans Smeding

Download deze factsheet als pdf

Het juiste beheer voor meer kruiden

Helaas voldoen veel van de kruiden- en faunarijke graslanden niet aan de verwachte kwaliteit vanwege onvoldoende kruidenbedekking en een stagnatie in de ontwikkeling. Dit komt waarschijnlijk door onder meer veranderingen in de hydrologie (verdroging), het toegepaste beheer of het ontbreken van een zaadbank door pesticidengebruik in het verleden. Soms nemen (voor de boer) ongewenste kruiden sterk toe (bijv. pitrus, lidrus of jakobskruiskruid), waardoor de samenwerking met boeren onder druk komt te staan. Het maaisel is dan niet meer smakelijk voor het vee of zelfs giftig.

Wat is kruiden- en faunarijk grasland?

Goed ontwikkeld kruiden- en faunarijk grasland heeft een gevarieerd karakter met een afwisseling van grassen en kruiden, kortere en langere vegetatie, open plekken, ruigere delen en soms ook drogere en nattere delen. De vegetatie is niet te dicht en de strooisellaag is dun, zodat zaden en jonge planten kunnen kiemen en ontwikkelen. De kruiden bieden voedsel en een habitat voor allerlei insecten, zoals vlinders, wilde bijen, wantsen en zweefvliegen, maar ook voor spinnen, vogels en kleine zoogdieren. Daarnaast is er rondom kruiden- en faunarijk grasland een variatie aan structuurelementen aanwezig zoals slootkanten, hagen of vrijstaande bomen en struiken. Deze combinatie biedt leefgebied voor tal van soorten. Slecht ontwikkeld kruiden- en faunarijk grasland is minder gevarieerd. De bedekking met kruiden is kleiner en de vegetatie wordt vaak gedomineerd door enkele soorten (bijv. gestreepte witbol, kweek, kropaar, rietgras). Of probleemsoorten zijn er talrijk, zoals ridderzuring, pitrus en jakobskruiskruid. De vegetatie is dicht en er kan sprake zijn van een dichte strooisellaag of een vervilte laag. Hierdoor kiemen zaden niet en komen doelsoorten slechts zeer beperkt voor. Minder kruiden en minder variatie aan kruiden betekent minder aantallen en variatie aan insecten, waardoor ook vogels en zoogdieren onvoldoende voedsel kunnen vinden. Met aangepast beheer kunnen soortenarme graslanden verbeteren. Hiertoe is het belangrijk om de veldsituatie te beoordelen (Handreiking 4).

Kwaliteit beoordelen

De kwaliteit van een kruiden- en faunarijk graslandperceel wordt beoordeeld op een aantal criteria (SNL-richtlijnen). Hierbij gaat het om het bedekkingspercentage van kruiden en mossen, de aanwezigheid van indicatorsoorten (kwalificerende planten-, vlinder- en Rode lijstsoorten uit andere soortgroepen) en de aanwezigheid van structuurelementen. Gezien de verschillen in de historie en ondergrond van percelen, is bij veel kruiden- en faunarijk grasland maatwerk nodig om tot een grotere kruidendiversiteit te komen.

Interactie tussen bodem en vegetatie

Er zijn vier sleutelfactoren met betrekking tot de bodem die de ontwikkeling van natuurgraslanden beïnvloeden. Deze factoren staan niet los van elkaar: door er één te veranderen via aangepast beheer, bewegen andere factoren mee.

  1. Bodemstructuur en hydrologie. Bodemtype, bodemtextuur, beschikbaarheid van water en kwaliteit (grond- en oppervlaktewater) hebben veel invloed op de vegetatie.
  2. Bodemchemische omstandigheden. Welke nutriënten zijn beschikbaar? Wat is de pH? De erfenis van nutriënten uit het verleden (met name fosfaat) en stikstofdepositie via de lucht spelen hierbij ook een rol.
  3. Bodemleven. Deze invloed kan zowel positief als negatief zijn. Zo zorgen micro-organismen (bacteriën, schimmels) en regenwormen bijvoorbeeld voor afbraak van organische stof en maken ze nutriënten beschikbaar voor planten (mineralisatie). Regenwormen zorgen voor wormengangen en poriën die de wortelgroei bevorderen. Ritnaalden, emelten en engerlingen beperken de grasgroei, omdat ze wortels aanvreten. Ook sommige nematoden (aaltjes) parasiteren specifieke plantensoorten, waardoor planten afsterven.
  4. Aanwezige vegetatie en de zaadbank. Wanneer bepaalde soorten ontbreken in de zaadbank of als zaadbron in de nabijheid, zullen deze zich niet snel vestigen. Als bepaalde soorten domineren, is de kans groot dat ze hun positie handhaven of zelfs versterken, omdat zaden of wortelstokken van deze soorten talrijk zijn.

In Nederland is 22.000 ha aan vochtig weidevogelgrasland (N13.01) dat door boeren en natuurorganisaties wordt beheerd. Een aantal van de maatregelen die in deze handreikingen aan bod komen zijn op dit beheertype ook van toepassing.

De vier sleutelfactoren die de ontwikkeling van kruiden- en faunarijk grasland beïnvloeden en waar herstelbeheer zich op kan richten.
De vier sleutelfactoren die de ontwikkeling van kruiden- en faunarijk grasland beïnvloeden en waar herstelbeheer zich op kan richten.

Effect van historie en beheer op sleutelfactoren

De historie van percelen en het huidige beheer beïnvloeden de sleutelfactoren en bepalen hoe de vegetatie eruitziet:

  • bemesting in het verleden bepaalt de nutriëntenvoorraad;
  • het maaitijdstip bepaalt welke soorten zaad zetten;
  • de maaifrequentie bepaalt de afvoer van nutriënten;
  • beweiding beïnvloedt de bodemstructuur (vertrapping) en of soorten worden weggegeten;
  • bemesting beïnvloedt bodemchemie en bodemleven;
  • bodembewerking beïnvloedt de bodemstructuur
  • etc.

Met de juiste (herstel)maatregelen kun je sturen naar een kwaliteitsverbetering van kruiden- en faunarijke graslanden.

De (herstel)maatregelen die in deze handreikingen aan bod komen zijn de ‘gereedschapskist’ van beheerders. Het verbeteren van de kruidendiversiteit gaat niet van de ene op de andere dag. Het vergt tijd (meerdere jaren) en strategie om verbetering te bereiken.

De uitdaging

Voor beheerders, boeren en ecologen is het de uitdaging om het passende beheer te bepalen. Een goede samenwerking tussen beheerders en boeren en het doorbreken van ‘oude gewoontes’, is hierbij onontbeerlijk. Het is essentieel om elkaars belangen te respecteren en een gezamenlijk doel te definiëren. Natuurbeheerders en boeren hebben elkaar nodig. Ga deze uitdaging met elkaar aan!